53 Metaforen voor wind

Deze kolen, zich hechtende aan de daken, deden vlammen ontstaan, welke de wind aanblies, en die, zich uitbreidende, het dak naar alle kanten verslonden."

Dikwerf had zij deze schoone boomen bewonderd, dikwerf had zij ze met danseressen vergeleken, wanneer de wind hunne zware kronen aangreep, en hunne slanke stammen nu naar deze dan naar gene zijde overboog.

De winden, die hier waaien, zijn de ademhalingen der goden.

de wind is mij de baas.

De vrijheid is wel wat waard; bovendien, de boot is sterk, en eenige kilometers met een goeden wind beteekenen niets.

dan blaast een gure wind over de randen van den krater, en wij spoeden ons terug naar Matoea en naar Fort-de-Kock.

En machtig blies de wind der verbeelding hun vlammen aan.

De bedienden, van de fouriers tot de dragers der draagstoelen toe, zaten bij groepen in een houten halfverlichte schuur, welker zoldering gesteund werd door bontbeschilderde zuilen, waar de wind doorheen blies.

En 't windje is bode van hun luid misbaar:

Maar de noordwesten wind was lang geen gewone bries.

Naar onze meening, zijn de grondlagen gevormd doordien de wind het fijne, uit kleine ronde schelp- en koraaldeeltjes bestaande zand golfsgewijze ophoopte, waarbij takken en wortels van boomen met vele landschelpen onder het zand bedolven werden.

Karr bracht den eland naar een gedeelte van het bosch, waar geweldige dennen groeiden, die zoo dicht op elkaar stonden, dat de wind er niet doorheen dringen kon. "Hier zoeken je stamgenooten gewoonlijk beschutting voor de kou en den storm," zei Karr.

de wind had ons reeds te dicht op de kust gedrongen: nauwelijks had Klaas de fok geheschen en ik de roerpen losgemaakt, of het vaartuig raakte grond, en het roer, de zandbank ontmoetende, gaf mij een slag tegen de beenen, dat ik op het dek nederkwam.

Dadelijk staken beiden het hoofd door het opene venster: en, ofschoon er zonder vleugels aan geene ontkoming te denken viel, ondervonden echter zoowel Deodaat als zijn schildknaap een gewaarwording van verkwikking en genoegen, toen de frissche wind hun in 't gelaat woei en zij weder in Gods vrije schepping mochten rondzien.

De winden waren stille gevallen, en altemets klonk in 't zwijgend geluchte de roep van een boever of 't krijschend gewet van een zeis.

de waschkom kantelde wel wat op de vensterbank, maar 't zou wel houden, en de wind was zoo frisch tegen haar gezicht.

Het was, alsof een windje een dor bosje gras op den top van de groote rots bewoog.

De wind joeg zijne zilverwitte lokken tegen zijn hoofd op;

De sneeuw bijsde er onophoudend naar 't westen toe, waarheen de wind zijn joependen asem joeg, en de vlokken kletsten altemets met een klein getjok tegen de ruiten of maakten, precies dansend, een sprongsken en een ronde.

"De wind is den anderen kant uit,"

De wind en de schuiten Zijn blijde kornuiten;

Deze vliegt om een klein en dan nog wel onzeker winstje te behalen over alle zeeën en geeft aan de golven en de winden zijn leven prijs, dat voor geen geld weer te koop is.

De wind was niet meer lucht in beweging.

Het was daar een jagen en woelen van witte vlokken, als een razende dans van bezetenen op de wilde maat des winds, die schuins van boven vrij in de vierkante ruimte viel.

Een plekje werd uitgezocht, waar wij het rustigst konden zitten, waar noch de wind onze kaarten in zijn loop zoude medenemen, noch wij van de hitte zouden bezwijken en waar de schommelingen van het schip ons niet al te zeer van de wijs zouden brengen.

53 Metaforen voor   wind