23 collocaties voor opgewonden

Onder het avondeten was hij zoo opgewonden, dat tante zich verwonderde wat het kind toch zou hebben.

Jonge baas," riep de eerste, de naakte, zwarte armen opgewonden in de hoogte stekend, »hebt ge reeds gehoord van het verschrikkelijk ongeluk?

Zijne bewegingen gedurende het balderen zijn opgewonden, haastig en vreemdsoortig.

Toen ik den boord van dichte struiken die de open vlakte omzoomde bereikte, zag ik de elanden opgewonden in een groepje bijeen om den voet van een groote rots aan den anderen kant der vlakte, niet meer dan honderd vijftig meters weg.

" Als ik onder hare zorg was blijven opgroeien, zou zij mij tot ik weet niet welk enthousiasme hebben opgewonden.

antwoordde de ingenieur opgewonden.

We moeten weten, waar hij is, jongens, hij moet gevonden worden,« zei de Jood opgewonden.

Ha, hier hebben we eindelijk de oplossing van het raadsel!" riep Kees opgewonden.

" "Is het met haar gezondheid beter geworden?" vroeg Lewin opgewonden.

vervolgde de man opgewonden.

Toen de stoomboot het eiland naderde, zagen we de menschen als kleine punten opgewonden op het rif op en neer loopen, en al spoedig konden we enkele kano's onderscheiden, die ons tegemoet voeren.

Waarlijk op dien zondag, dien 15den Juli, zou men die Noren, nu zoo opgewonden, niet voor een kalm, flegmatisch volk uitgekreten hebben, zooals gewoonlijk geschiedt.

" Bij zijn terugkomst aan het hoofdkwartier vond de Graaf al zijn officieren van geestdrift opgewonden.

Waarom niet?" vroeg Mary, terwijl zij haar broeder aanzag, die opgewonden werd bij het verhaal van die groote ontdekkingen.

Een goede opmerker, Bennett, bezat een levenden Siamang, en zag, dat deze, als hij door de een of andere oorzaak opgewonden was, telkens de lippen bij wijze van een trechter vooruitstak, daarna lucht in de keelzakken blies, en nu er op loskraaide, ongeveer als een Kalkoen.

Toen de stoomboot het eiland naderde, zagen we de menschen als kleine punten opgewonden op het rif op en neer loopen, en al spoedig konden we enkele kano's onderscheiden, die ons tegemoet voeren.

Zij vond het dwaas van zichzelf, maar zij was bepaald wat opgewonden over dien gewichtigen tocht naar beneden.

"Word ik opgewonden, net als je horloge.

Wat is dat zomergekje dan opgewonden!

" En in een, bij haar zeer ongewone, opwelling van teederheid voor Elsje, kuste zij haar op de wang. "Maar kindje, wat gloeit je gezicht!" riep zij uit, "ben je zoo opgewonden?"

De ontberingen van de laatste dagen hebben ons zoozeer opgewonden, dat wij niet zouden aarzelen, ons met geweld het noodige te verschaffen, ingeval men mocht weigeren ons levensmiddelen te verkoopen.

De kampioenen zijn zoo opgewonden, dat zij van woede beven, zooals duidelijk zichtbaar is in de korte pauzen tusschen de telkens weer herhaalde, snel opeenvolgende aanvallen.

De sleutel zit in den brief, we hebben hem niet opengemaakt, maar we branden van verlangen om te hooren, wat er in staat," riep Jo, terwijl ze haar zusje opgewonden tegen zich aandrukte en haar den brief in de hand stopte.

23 collocaties voor  opgewonden