30 Te beschrijven bijvoeglijke naamwoorden snor

De jonge man die haar vergezelde was groot en blond, stevig gebouwd, met een borstelig- opgekrulde, blonde snor en iets stugs in de uitdrukking van zijn koude, grijze oogen.

Onder de opengesperde vleugels van zijn rooddooraderde neus stond zijn witte snor puntig opgestreken met kosmetiek.

Rozeke trad binnen en zag hem in het midden van de kamer staan, knap en slank, met lange blonde snor en warme wangen, de overjas open en zijn hoed in de hand.

Het was een dikke snor, die zijn heele bovenlip besloeg, schuin naar beneden gestreken, den vorm der lip volgend en aan weêrszijde in een groote krul naar boven gedraaid.

Het was een jonge man met knap gezicht en lange, donkere snor.

Enkele kerels met boeventronies kwamen eindelijk buiten en onder hen was een man met zwarte snor en bonten muts, die een langen mantel droeg en een zweep in zijn hand hield.

Een maleier met een zwart gezicht, verhelderd door een grijze snor, piept op een fluitje van riet en een ander strijkt over een soortement basviool met twee snaren, dewelke een geluid afgeven

zijne tanden door, die groot en blank onder zijne zware snor opschitterden als vonken ivoor:

Hasman was een eenigszins dikke heer, met een rooden snor.

Ze viel in mijnheer du Bessy's armen en lachte, terwijl ze zeer ondeugend zijn mooie snor in de war bracht.

Hij zoende haar met zijn zacht treurigen glimlach, zweemend onder zijne gouden snor, met zijne zachte somberheid in zijne trouwe oogen; hij zoende haar zacht, zeer zacht, om haar gerust te stellen.

Alleen Vaprijsken, die de pijp gegeven had, stond onbewegelijk en sprakeloos, als 't ware wachtend op haar te staren, een stillen glimlach op zijn bleek, effen gelaat met gelen baard en gele snor, waarin de kleine, bruingerookte schimp-mond als een donker putje lag.

een kleine, echte snor en een begin van stekelbaard.

Daar heette ons de kleine bruine man met zijn korte witte snor en witte baardje op het hartelijkst welkom en verzocht ons binnen te treden.

Sperling is een kort, vierkant mannetje, met een rustig gezicht, dat door zware rimpels boven de oogen en een dikke bruine snor iets norsch heeft.

zeide een tweede luitenantje, een klein, pieperig ventje met een magere snor.

Wat had hij toch een mooye snor en recht mannelijk profiel!

Eén sloot zich bijzonder bij hem aan, een bleeke man met neerhangende snor, waarop hij zenuwachtig kauwde, terwijl hij wonderen verhaalde van door het lot begunstigde verdierenpikkers, die rijk geworden waren door toevallige speculaties of door wat hen eerst een strop had toegeschenen.

De kapitein liep met een woedend gezicht rond, nerveus op zijn snor kauwend, niet in staat een besluit te nemen.

Dat familielid was een jonge blonde man met een prachtige, kurkentrekkerachtig opgedraaide snor, de echte angel, waaraan onervaren jonge meisjesharten blijven hangen.

Dat familielid was een jonge blonde man met een prachtige, kurkentrekkerachtig opgedraaide snor, de echte angel, waaraan onervaren jonge meisjesharten blijven hangen.

Zij strekte hare handen uit, struikelde en viel tegen hem aan; en plotseling voelde zij zich als 't ware platgedrukt tusschen twee machtigknellende armen, terwijl een mond, met een ruige snor, die walgelijk naar tabak en drank rook, zich bijna bijtend op haar lippen perste. "Ivo! los!

Lieven Lazare was een groot, breed man, hooggeschouderd, met ronden kalen kop waar een stekelige snor haast een klein-bolle neusje wegvlekte.

"Ik dank je welmet die vreeselijke snor, die je er tegenwoordig op na houdt!" "O, geef me dan maar een kus op de wang, daarmee ben ik ook tevreden.

Hij dronk zooveel wijn tot hij in een vroolijke stemming was; hij lachte met zijn groote tanden, terwijl zijn breede snor dan telkens naar boven sprong.

30 Te beschrijven bijvoeglijke naamwoorden  snor