28 Bijwoorden voor wandelen

Zij waren allen samen naar een prachtigen waterval gewandeld, waarbij een bizonder sierlijk soort varens groeide en Boy had druk en vroolijk meegeplukt, maar op de wandeling terug werd hij pruilerig.

We moeten in ieder geval morgen maar eens naar Dawlish toe wandelen en Luscombe Castle gaan zien;

straks wandelt zij, in vrije majesteit, door heerlijke weilanden, omlijst door heuvelen met donkere dennen begroeid.

Zij had hem ook gezegd dat zij met niemand zoo graag wandelde als met hem.

men doet beter van Mauriac per spoor naar Drugeac te gaan en vandaar naar Salers te wandelen.

" Even als ook andere dichters, leggen zij dikwijls gevoelens, waardoor zij zelve bezield zijn, voorwerpen in de natuur waarmede zij omgaan, bloemen en boomen waaronder zij eenzaam wandelen, in den mond: "Ik beluisterde mijn appelboom, toen hij 't volgende bad: Als de herfstmaand komt, dat dan een meisjelief moge Van mijn takken plukken, heel de appelenschat;

Je kon niet eens rustig meer ergens gaan wandelen;

Hij beoordeelt, of het aantal personen in een rijtuigje te groot is en gelast de overtollige passagiers uit te stappen en een eindweegs ernaast te wandelen.

Vergeet niet, dat de beide dames Carey ervoor van Newton zijn gekomen, dat de drie dames Dashwood ervoor van huis zijn komen wandelen, en dat Mijnheer Willoughby twee uur vroeger dan gewoonlijk is opgestaan, alles om dat uitstapje naar Whitwell.

Ik kon evengoed gaan wandelen als hier blijven en mij vervelen.

neus en wegschuilende oogjestegen 't lijf: ginds wandelt de deftige Armeniër, met zijn breeden tulband en gestreepte samaar, nevens den Noor in 't habijt van grof wadmer:

want 'er zijn vele van die zuikerpopjes, die zich verbeelden, dat men hierop Rozen wandelt;

'Dat is niet meegekomen, we gaan toch immers niet wandelen.

maar de fourier, om zijne wanhoop eene afwijking te geven, deed hem begrijpen, dat zij niet beter konden doen dan insgelijks de baan naar Casterlee op te wandelen.

nu vond ik, dat het zeevogels waren, die zoo vol vertrouwen lagen te slapen, dat men zelfs midden op den dag naar hen toe kon wandelen en hen grijpen.

Onbezorgd wandelt

Als ge soms tegen den avond door de Santo Cristo-straat wandelt zult ge in den winkel van een Chinees een geel, mager, krom mannetje zien zitten, met holle en slaperige oogen, en vuilkleurige lippen en nagels, die naar de menschen kijkt, alsof hij ze niet zag.

zij fietsten lange afstanden om haar aan te gapen, en zij moest vroeg opstaan als zij tenminste rustig wilde wandelen.

ik nam dus mijn hoed op en wendde mij met walging af, langzaam terug wandelende naar de stad en de baai van Port Praya.

Wanneer wy tezamen wandelen, en ge wykt telkens af van den weg, en roept my in 't kreupelhout, alleen met het doel om de wandeling te rekken, vind ik dit onaangenaam, en neem me voor, in 't vervolg alleen te gaan.

Siet my daer wandelen vry van den brand van 't Zuyen, Van Oost en Wester vlaegh en van de Noorder buyen; Siet my daer sorgeloos van d'een in d'ander

Neen, op het dorp ~het Loo~," herneemt Ernst, »en wel aan de linkerzijde van de prachtige Loolaan, waarmede men van ~Apeldoorn~ naar 't schoone landgoed van Zijne Majesteit wandelt.

Langs een' goeden weg, en door een aangename landstreek, kwamen wij, om de koude meestal wandelende, te Montbazon, een niet onaardig stadje, en dat een welvarend voorkomen heeft.

'Er wierd raad gehouden, of wij scheep zouden blijven, dan of wij ons voor de brug aan wal zouden laten zetten, en op één na besloten tot het laatste, als zijnde het algemeen gebruik; daarbij wilden wij wel een half uurtje wandelen.

't Was intusschen schemeravond geworden, en hoewel Allard plan had nog eens naar het meisje te gaan zien, dat door de adder was gebeten, liet hij dit voornemen varen, toen hij hoorde, dat hij daartoe nog wel een minuut of tien hooger op zou moeten wandelen, en keerde dus met zijn gezelschap naar huis.

28 Bijwoorden voor  wandelen