203 Werkwoorden voor het woord haat

Als er in het Oosten een klaarte bibberde en er een haan had gekraaid, wipte Pallieter uit zijn bed, trok zijn hemd uit en liep in zijnen blooten flikker naar de Nethe.

Een haas schoot schuins over den weg en daar in versch omploegde voren, tusschen witte kiekens kraaide een groene haan.

Het spreekt van zelf!" hernam hij andermaal, en terwijl zich zijn gedachten in denzelfden kring bewogen, hief hij zijn revolver op en richtte hem tegen de linkerzijde van zijn borst en haalde, met de geheele hand, alsof hij ze tot een vuist wilde ballen, de haan over.

zeide hij plotseling met beslistheid en zag haar vol haat recht in de oogen:

Daarenboven, vele poorters koesterden eenen even vurigen haat tegen graaf Karel.

" "En dat zullen we wezen," antwoordde Pencroff, die al zijn haat tegen deze grappenmakers vergat.

De Atheners dragen dezen Phanarioten een fellen haat toe, en beschuldigen hen van intrige, oneerlijkheid en omkooperij:

Het kan dus voorkomen (vlg. Definitie VII der Aand.) dat Paulus om één dezer redenen haat koestert jegens Petrus en bijgevolg kan het ook licht gebeuren (vlg. St. XL en Opmerking D. III), dat omgekeerd Petrus haat gevoelt jegens Paulus, en dat zij daarom (vlg. St. XXXIX D. III) zullen trachten elkaar kwaad te berokkenen, d.w.z. (vlg. St. XXX v.d. D.) dat zij tegenover elkaar staan.

Antwerpen voelde een echte haat tegen al wat duitsch was, een haat sterker dan elders in het land, omdat de vijand hier zoo hartelijk was onthaald geweest en zoo vrij zijn gangen had mogen gaan.

Dat zij hem steeds met hun dwazen haat vervolgen, en zelfs nog over den wijden oceaan het oog op hem gevestigd

in plaats van liefde en teederheid gevoel ik slechts haat tegen hemja haat!

Van groot belang is, zooals wij zagen, de haan bij de vruchtbaarheidsgebruiken, bij het oogstfeest enz.

"De Isegrims begrijpen ons daarom in denzelfden haat", ging Bertulf voort.

Het stuk brood trok echter een haan aan, die naderbij kwam en er van begon te pikken.

Het was niets anders geweest dan noodelooze en wettelooze plagerij van den gouverneur der provincie Utrecht, die elke gelegenheid tebaatnam om zijn haat tegen gewetensvrijheid en godsvrucht te koelen.

de sloep bracht slechts eenige vruchten en een ouden haan mede.

Deze laatsten hebben betrekkelijk een vrij hoogen trap van beschaving bereikt en vormen een geordende maatschappij; zij zijn de eenigen, die zich met de Moros durven meten, aan wie zij een onverzoenlijken haat gezworen hebben;

Gij alleen, mevrouw, gij zijt het, die mij verraderlijk hebt bestolen, en dit laat zich nog genoeg merken aan uwen bitteren haat tegen ons...."

Den vrek daarentegen, die aan niets anders dan aan winst en geld, en den eerzuchtige, die aan niets anders dan roem denkt, beschouwt men niet als krankzinnig, omdat zij meestal hinderlijk zijn en daardoor onzen haat opwekken.

Tasjkent is een ware staalkaart van rassen, die er elk hun eigen wijk, kerk, taal, kleeding en gebruiken op nahouden, en gelijkelijk bezield zijn door onderlingen haat.

Een snok rukte haar kinne naar omhooge en terwijl ze achterover neerzakte, stiet ze met een worp al haar haat, haar wilden, grenzeloozen haat uit haar boezemeen walg en een grijnzen:

zij haat had gezworen, zou zij vernietigen en verdelgen!

den eenen gaf hij een haan, den tweeden een zeis, den derden een kat.

Onderwijl was De Mortenay bezig met de genade van de grijze Vlaming te verzoeken, maar Van Gistel, die deze Klauwaard een bijzondere haat toedroeg, gaf voor dat hij een der belhamels was en zich het meest tegen de Franse beheersing verzet had.

Als zijn politieke tegenstanders, die hem reeds zulk een bitteren haat toedroegen, hem eens zoo van de eene deur naar de andere hadden zien sluipen, met een bewustelooze vrouw in zijn armenwat zouden zij wel gezegd hebben?

203 Werkwoorden voor het woord  haat