47 Te beschrijven bijvoeglijke naamwoorden kaars

Zij ontstak eene kaars en zeide:

Eene kaars, die op eene toonbank stond, geleek veel op een maantje in 't laatste kwartier dat in den mist opkomt.

recht als eene kaars, de handen onder 't hoofd, den rechtervoet over den linker geslagen, doodstil, zonder zich te verroeren.

Naast Hamame zitten de bruidsmeisjes, eveneens popwit, popstijf, ieder met een hooge, witte kaars ter hand.

Hij zag de vier hooge kaarsen die brandden aan de vier hoeken van het bed.

op de vier hoeken, in groote koperen kandelaars, staan de hooge kaarsen stil te branden.

'Het is toch niets anders dan een groote kaars, of je in kaarslicht of zonlicht zit is volmaakt hetzelfde.

Van hem is ook de uitspraak: "Hoe groter de duisternis, des te helderder het licht, ook al is het niet meer dan dat van een kleine kaars.

Op reusachtige kandelaars met zeven en met negen armen branden voortdurend reine kaarsen;

Als hier op feestdagen kostbare tapijten zijn opgehangen, en bij het licht van tallooze kaarsen, te midden van wolken wierook, een lange stoet priesters, zangers en koorknapen het van edelgesteenten fonkelend kruis volgt op zijn ommegang, waant men zich vier eeuwen terug, in de roemrijke dagen der groote Isabella van Castilië.

Huilerig-grommend keek de heer Zwaluw naar het huisgezin op de planken, en ineens bukkend raapte hij 't miniatuur-ommeletje der uitgebrande kaars, proefde er met de voortanden vangelijk-ie als knaap had gedaan van 'n tablet chocola.

Het orchest bestaat uit een trommel, die het gezang begeleidt en de maat aangeeft voor den dans; eenige kaarsen, door toeschouwers op de eerste rij in de hand gehouden, verlichten dit zonderling tafreel.

Achter de kunstmatige oevers, aangelegd om het land te beschermen, komen de met wimpels versierde masten aanglijden, zachtjes en voorzichtig, en het is allermerkwaardigst, die zeilen en masten te zien passeeren boven de landen als lange, zwarte kaarsen.

Over den ingang, achter de katafalk, het hoogaltaar, waar de hofkapelaan officieerde; kurassiers, stil-stijf en harnas-blinkend, op de treden; er achter, in de koorzetels, de litanieën murmelende kanunniken, in de hand lange kaarsen, die hen half verlichtten in het schaduwduister en hunne witte bonten pelerines deden opvlakken als stukken blanke sneeuw....

Rodolphe deed de gordijnen dicht en stak een nieuwe kaars aan.

Prins Carnaval verwaaid en 't laatste kaarsje op het Corso uitgedoofd, of de kerk tracht de gemoederen weer volkomen te beheerschen.

Achter de kunstmatige oevers, aangelegd om het land te beschermen, komen de met wimpels versierde masten aanglijden, zachtjes en voorzichtig, en het is allermerkwaardigst, die zeilen en masten te zien passeeren boven de landen als lange, zwarte kaarsen.

Bij het schijnsel van eenige walmende kaarsen, die in de booggangen rondom de binnenplaats branden, bespeur ik gesluierde vrouwen die schreeuwende kinderen aankleeden;

Mie-Wanna had nog eene kaars ontstoken en een klein Christusbeeld op de tafel gezet.

Een paar bergbewoners met dunne kaarsen bieden aan, mee te gaan; men verwacht iets fantastisch en ziet niets dan een hol van 15 à 20 M. diepte, met enkele stalactieten en geelwitte stalagmieten.

Hij zat met Johan Doxa, den eeuwigen Gothieker, bij een vonkend kacheltje en onder de bibberklaarte van eene lekkende kaars.

De Kerels zaten hier en daar in de kapelle of in de benedenkerk bij groepen ten gronde, rondom eenige ontstokene kaarsen, en schouwden met somberen blik in de donkere ruimte der kerk of spraken treurig van hunne doode vrienden.

En nu worden de overige kaarsen uitgesnoten of weggezet (lampen waren toen nog niet in gebruik) en wij zitten in 't stikdonker, de enkele stralen niet medegerekend, die uit de reten en gaatjes der lantaarn ontsnappen.

En in dat groote buiten-dood-zijn waren de pad-lantarens vreemde dingen, schril kindergespeel in een sterfhuis, stille, rood afschijnende kaarsen, door vreezende handen gezet bij het lijk van een dooden machthebber.

Op deze bank, die door verscheidene kaarsen werd verlicht, zat een man tusschen twee gendarmen.

47 Te beschrijven bijvoeglijke naamwoorden  kaars