24 Te beschrijven bijvoeglijke naamwoorden zegen

Deze ontdekking, die voor allen een groote zegen had kunnen worden, bleek voor de bewoners van de Nieuwe wereld een vloek te zijn.

zeide hij, een afgebroken gesprek voortzettende, terwijl hij zijn mes op het slijpstaal aanzette, "het zou een ware zegen zijn, als het geschiedde;

wij hebben, o onwaardeerbare zegen!

Welk een rijke zegen aan kurketrekkers.

Daarom was het voor heel de wereld een groote zegen, dat de Heer aan Luther de gedachte in het hart gaf:

Maar daartoe zijn ze een te grote zegen voor haar kring, en verre daar buiten.

Eer zonder kracht of welvaart is eene halve zegen;

De zegen Gods, dien Hij aan zijn Sabbath schenkt, is dus geen uitwendige zegen voor het goed der wereld, maar een inwendige zegen voor het goed des hemels.

Want ze weten het, zij zijn het, die hem doen bloeien, daar de mystieke zegen der natuur èn van hun volk èn van hun eigen ziel, hem uit hun handen en gelaat bestraalt.

En de oneindige zegen en de oneindige liefde vervulden mijn hart door hun machtige nabijheid....

Maar water hebben wij nu in overvloed, en dat is een onschatbare zegen, die al onze andere ontberingen betrekkelijk gering doet schijnen.

, ontvang ik een onverwachten zegen

Met den avond viel een onzichtbare zegen op ons neder.

Westphalen zit vol treurigheid onder hare zijden spek en hammen en worsten en zegt: "Wat helpt al die schoone zegen van God als iemand van mijne jaren moet vluchten.

De zegen Gods, dien Hij aan zijn Sabbath schenkt, is dus geen uitwendige zegen voor het goed der wereld, maar een inwendige zegen voor het goed des hemels.

Zijne vermaningen, zijn voorbeeld, zijn vaderlijke zegen waren nuttiger voor mij, dan tonnen gouds zouden geweest zijn.

O generaal, uw komst is een waarachtige zegen van God.

bijbel, duivel, engel, fakkel, kamer, kamfer, kanker, karper, keizer, kerker, ketter, kevie, kluister, konkel, koppel, kouter, kussen, lelie, letter, menie, mijter, mode, monnik, mosterd, neger, olie, orde, orgel, pauze, peper, perzik, priester, regel, rente, sekse, sekte, singel, sintel, spiegel, suiker, tafel, tegel, tempel, tichel, tijger, toren, zegen(wensch), zemel enz.

Toen hij het venster open deed, kwam een vlaag vochtige warme lucht zwellen door het zwarte gat naar binnen; want buiten over den stillen tuin, kalm en overvloedig als een zoete zegen, viel de regen, in den nacht die 't geluid verdubbelt.

Ik merk, zei de goddeloze man, dat hier van avond een byzondere zegen over het werk van myn dienst is.

En, zonderlinge zegen in strafheid, in miskenning, in onregtvaardigheid bedeeld!

Maar de dierbaarste zegen, dien God mij beschoor, Ishet voorrecht voor u dus te sneven!

Gistere-avond, toen Dovid van de juweliers vertelde, hei-je al zoo ies gezeidvan géén zegen van God.

Vertrouw aan het papier uw geheim, doch zoo u dit niet doenlijk is, welnu, dan zal er wellicht in het aangevangen warme seizoen nog wel een gelegenheid voor mij komen om u aan te hooren en u vaarwel te zeggen."Hier liet Adelgonde een traan op het papier vallen, dien zij echter zorgvuldig zocht weg te wisschen."Gods beste zegen vergezelle u op al uwe paden.

24 Te beschrijven bijvoeglijke naamwoorden  zegen