57 Te beschrijven bijvoeglijke naamwoorden gelach

Nu en dan wekt eene of andere aardigheid de vroolijkheid op, nu en dan weerklinkt een luid gelach; maar over het algemeen heerscht er eene ernstige, plechtige stemming.

Een schaterend gelach ging op en Dolf, die juist binnen kwam, riep: "leve onze Dorus, leve onze Julia!

Een tweeden keer was op de beurs een algemeen gelach opgegaan over een verslag van mij, dat in de krant had gestaan, over Toorop, wiens werk ik mooi had durven vinden.

Nog lang nadat de avond was gedaald, weerkaatsten de echo's der bergen ons vroolijk gelach en het gezang der gidsen.

Allen waren, al jagende, nu ook het kippenhok genaderd en niettegenstaande de groote verwarring door de "kippenoverstrooming", zooals Dolf zei, ging er toch een uitbundig gelach op, toen ze de drie kereltjes in het kippenhok zagen met hun neusjes stijf tegen 't gaas gedrukt, vol belangstelling voor de kippenjacht.

Een hartelijk gelach weerklonk, toen Hans na een tien minuten als boertje met lange broek en klompen aan weer in den tuin verscheen.

Er ontstond een groot gelach over deze aardigheid; hetwelk mejuffrouw Van Naslaan min of meer verlegen maakte;

De menschen schoten in een onbedaarlijk gelach, want zij vonden de geheele zaak verbazend grappig.

Uit enkele kroegen klonk een akelig gelach;

Hier werkte een deuntjen wond'ren uit, Een blij gelach, een vrolijk tieren Verzelde

Het helsche gelach van den Reuzen-ijsvogel vormde met de zwakkere stemgeluiden van de "Ekster," die op de tonen van een fluit gelijken, met het heesche gekakel van de Loophoenderen, met het gekrijsch van duizenden Papegaaien en met de stem van verscheidene andere Vogels zulk een wonderbaarlijk geheel, als ik nog nooit gehoord had.

Terwijl de deur voor den bezoeker geopend werd, hoorde ik in het voorkantoor een onderdrukt gelach, dat mij zeer ongepast scheen, maar zoodra ik den binnentredende zag, begreep ik alles.

Een enkel woord, een spottend gelach, een schuinsche blik kunnen een Baviaan razend maken, en in zijn woede vergeet hij alles, zelfs zijne genegenheid voor den persoon, dien hij zooeven liefkoosde.

Bovendien zijn alle Hyenas nachtdieren, hebben een onaangename, wanluidende krijschende stem, die werkelijk soms op een afgrijselijk gelach gelijkt;

Hun gesnap en helder gelach weerklonk frisch door de lucht.

De Engelsche vischschuit komt al nader en nader en er klinkt een hevig gelach aan boord nu Jonge Kees zijne netten leêg ophaalt.

Onder elkaar zijn ze zeer kritisch, letten op alles en laten geen zwakheid zonder commentaar voorbijgaan; maar de spot schijnt niet te kwetsen, en in het algemeene gelach stemt het slachtoffer op het eind zelf in.

Allen berstten uit in schamper gelach.

Toen wij weer vertrokken waren, hervatten al die brave menschen hun werk van den geheelen dag, het rooken of alleen maar zitten soezen in de schaduw van het groen priëel en het luisteren naar vertellingen onder een kinderlijk gelach.

dacht Elsje, toen ze naar beneden liep en de deur opende van de kamer, waaruit het drukke gelach en gepraat klonk.

zeer dikwijls gebeurt het, dat de dischgenooten onderling in hevigen strijd geraken; door het heesche geschreeuw, schel gekrijsch en afschuwelijk gelach, dat daarbij vernomen wordt, zou een bijgeloovig mensch waarlijk op het denkbeeld komen, dat alle duivels uit de hel losgebroken en hier bijeengekomen waren.

"Wie lachte daar?" riep hij op een anderen toon; want het geraas van den strijd belette niet, dat de weerklank van zijn eigen vreeselijk gelach zijn oor trof."Wie lachte daar?

Een wild gelach steeg op omdat Vaprijsken Fransch sprak, en ook de jonker glimlachte, den blik nieuwsgierig op Vaprijsken.

In het middaguur hoort men hetzelfde woeste gelach, dat als de zon in het westen verdwijnt, opnieuw door het woud weerklinkt.

Een bulderend gelach weergalmde, 't beklemmend gevoel was ineens verbroken en mevrouw nam het trouwens bizonder goed op:

57 Te beschrijven bijvoeglijke naamwoorden  gelach