38 Te beschrijven bijvoeglijke naamwoorden kachel

't Was dan ook een koude, gure avond, en de menschen bleven liever bij de warme kachel.

Moeder stond bij een kleine kachel in den wagen en roerde in een pan, terwijl ze een liedje zong.

het kwam mij voor, dat, al betrof het hier mijn meester, ik zelf toch ook in gevaar verkeerde; ik verschool mij achter een groote kachel en, terwijl ik mij tegen den muur drukte, maakte ik mij hoe langer hoe kleiner.

Wat is zoo'n zomer toch criant vervelend,' zuchtte één van de drie groote kachels, die op een zolder in het oude huis, in een donkere hoek bij elkaar stonden te kniezen, 'weken lang heb ik geen levende ziel gezien en geen verstandig woord gehoord.

Houten banken met tapijten bekleed en een ijzeren kachel, ziedaar het gansche ameublement.

Jantje vond het niet prettig in dien warmen hoek bij de kachel, want hij leerde veel liever met de andere leerlingen mêe, en bovendien was hij al erg warm van het sneeuwballen zoodat hij het bij de heete kachel bijna niet kon uithouden.

Inderdaad was het huis van den boschwachter vlak bij met zijn kachel, zijn bedden, zijn keuken, en wij vinden er een aangename schuilplaats, juist op het oogenblik dat buiten de regen in stroomen begint te vallen.

Zij zagen ook, dat er geen vuur was in de oude kachel, en dat de bloemen dik op de ruiten stonden.

Zachjes inschuifden de voeten de kamer, naar de koperen kachel waar water op ruisde.

Er lag een tapijt met kussens eromheen langs de wanden, waar wij onze zit- of liever ligplaatsen moesten vinden, en een witte kachel stond in den hoek.

Er kwam een glimlach op haar gezicht bij de gedachte aan Krelis en zijne grappige plagerijen en met een zucht deed zij het wollen kapje af en liep naar de groote, wit porceleinen kachel om hare handen te warmen.

Wij overlegden en kwamen toen tot de slotsom, dat men, in plaats van de oude kachels in te metselen, even goed een geheel nieuwe kachel kon maken.

Daar lagen alzoo doorluchtige kachels, halve kachels, fragmenten van kachels.

Vergun ons, dezen nacht aan uw heerlijk warme kachel door te brengen.

Ook daar is het beste uitgezocht voor de snuggere Nederlanders, die de zon van het Zuiden gaan zoeken in een tijd van nevel, sneeuw, regen, mist, ijzel, vuile wegen, snerpende kou, kale bosschen, kleverige straten, benauwde zalen, slecht trekkende haarden, lastige kachels, en wat voor verdere liefelijkheden onze winters hebben aan te bieden.

vandaag, ik kan mijn vingers maar niet warm krijgen, en die miserabele kachel wil niet trekken;

Dit ruwe, plompe, zware, statige, schier wanstaltige, maar gewis ernstige en majestueuze, monument is verdwenen, om in vrede de soort van reusachtige kachel met haar pijp te laten heerschen, die de sombere vesting met negen torens heeft vervangen, schier evenals de burgerstand de leenheerlijkheid vervangt.

Naast de ronde ijzeren kachel had vader zijn lievelingsplaatsje.

Rondloopen bleef ik, op en neêr, van het wit koude raam naar de roodheete kachel en dan weêr naar het wit bebloemde raam, op en neêr, als een beer in zijn hok.

Er brandde geen vuur in de kamer, doch een man zat als uit gewoonte vlak bij de uitgedoofde kachel.

Het meubilair bestaat uit verschillende kachels in den vorm van een schoorsteen, twee haarden, spaarovens (vooral wanneer je er geen vuur in aanlegt), een dozijn aarden of ijzeren pijpen en een menigte verwarmingstoestellen;

Men stookt deze vervloekte kachels altijd zoo hard.

Een vierkante kachel puntte zijn glimmende koperknoppen onder de schaduwkap van den schoorsteen.

Hij zat met Johan Doxa, den eeuwigen Gothieker, bij een vonkend kacheltje en onder de bibberklaarte van eene lekkende kaars.

Lund's zinrijke kachel werd eruit gesmeten.

38 Te beschrijven bijvoeglijke naamwoorden  kachel